Auteur: Dolf Dijst
jaar: 1982
Waggelen

De binnenstad zou de binnenstad niet zijn als daar ook de drank niet rijkelijk vloeide.
De veelheid aan kroegen maakte dat menigeen te diep in het glaasje keek.

Op bureau Warmoesstraat waren voor die mensen drie dronkemanscellen.
Een kale cel met een schuin oplopende stenen vloer dat ook als bed diende. De schuin aflopende vloer eindige in een goot. Datgene wat dronken mensen achterlieten kon dan makkelijk worden weggespoten. In de dronkemanscellen kwamen, "logeerden", ook geregeld onze vaste klanten.
Zo ook Jan V. Hij woonde in de binnenstad en mocht graag een borreltje drinken.
Jan was een gezellige drinker.
Zowel nuchter als dronken was hij zeer meegaand. Hij vond het prima, mompelde wat in zich zelf en was beslist niet lastig. Maar toch, als hij laveloos op straat lag, kon je hem daar niet laten liggen.

Zo ook in deze nacht. Jan had zijn grens verkeerd ingeschat en lag laveloos op straat. De collega's van de nachtdienst hadden Jan van straat gehaald en in de dronkemanscel gelegd om zijn roes uit te slapen.

Nu was het de bedoeling dat wanneer die mensen weer nuchter waren, ze zo snel mogelijk weer werden weggestuurd, al dan niet met een proces-verbaal voor openbare dronkenschap.
De wachtcommandant van de nachtdienst vertelde mij dus dat Jan in de dronkemanscel lag en als hij nuchter was, naar huis mocht. In het rapport las ik dat Jan om ongeveer 01.00 uur was aangehouden.

Rond 07.00 uur ging ik naar Jan kijken. Hoe eerder hij weg was des te beter. Dronken mensen hebben niet echt een frisse lucht om zich heen. Ik deed het luikje van de celdeur open. Jan lag op de grond zwaar te ronken. Ik gaf een brul door het luik en zei dat Jan moest gaan staan. Even kijken hoe nuchter hij was. Jan werd wakker en via handen en voeten, zich vasthoudend aan de muur kwam hij waggelend kwam hij overeind. "Oké ik zie het al, ga maar weer liggen", riep ik naar hem. Hij mompelde iets van oké, ging liggen en sliep al weer voor ik het luikje van de deur had dicht gedaan.

Om een uur of elf ging ik weer naar Jan toe. Hij zou nu toch nuchter moeten zijn.Weer riep ik naar hem door het luikje, Weer zich ik dat hij zich aan de muren vasthouden waggelend overeind kwam. Weer zei ik dat hij maar weer moest liggen en weer was Jan snel in dromenland. Terwijl ik wegliep van de cel dacht ik toch hoe vreemd het was dat bij Jan na ruim 10 uur de drank nog lang bleef nawerken.

Om 14.00 uur ging ik weer naar Jan toe. Mijn dienst zat er bijna op. Jan moest nu toch nuchter zijn en hij moest naar huis. Jan lag nog steeds te ronken in zijn cel. Ik riep naar hem door het luikje van de deur. Het ritueel herhaalde zich. Jan kwam waggelend overeind en hield zich aan de muur staande. "Jan hoe is het?" riep ik. "Gaat wel" mompelde hij terug.

"Hoe kan je dat je nog steeds zo dronken bent", vroeg ik hem.

"Ik ben niet meer donken", zei hij, "Ik heb evenwichtstoornis." Snel pakte ik de sleutel van de celdeur en liet Jan er uit. Waggelend, zich aan de muren vasthoudend, liep hij met mij mee. Op mijn vraag vertelde Jan dat hij in toenemende mate last had van evenwichtsstoornis. Dat vond hij verschrikkelijk. Van het ziekenfonds had hij een stok gekregen, maar als hij dronken was werd hij altijd grootmoedig. Dan gooide hij de stok weg. Hij kon wel zonder stok lopen.

Jan bedankte ons voor de nachtlogies. Hij wilde niet dat wij hem thuis brachten. Hij was een zelfstandige man. Zich vasthoudend aan de gevels zag ik hem de Warmoesstraat doorlopen.

Ik heb hem later nog vaak gezien. Schuifelend langs de gevels en daartegen zijn steun zoeken. Was hij dronken of was hij zijn stok weer kwijt?