Auteur:
Marten de Vries jaar: midden jaren 70
| |  |
Midden
jaren 70 had ik het idee dat ik maar eens een vaste baan moest gaan zoeken Toen
ik afzwaaide uit militaire dienst ben ik via uitzendbureaus gaan werken en dat
beviel uitstekend. Vooral toen ik ging samenwonen met mijn toenmalige vriendin
(mijn latere echtgenote en mijn huidige ex). Als we genoeg geld hadden gingen
we op reis. Bij terugkomst was er altijd wel weer een uitzendbureau die werk voor
ons had en dat hebben we enige jaren volgehouden. Echter, toen we trouwplannen
kregen, had ik het idee dat ik toch wel enige vastigheid in het leven nodig had,
maar, zoals altijd, "wist ik niet wat ik wilde worden". Zelfs als
kind werd me dat vaak door ooms of tantes gevraagd en ik wist het niet. Tenminste,
afhankelijk van de leeftijd, was het cowboy of indiaan, rond m'n tiende jaar wilde
ik een tijdje marinier worden, omdat m'n vader me eens vertelde dat het korps
mariniers een keurkorps was dat overal ter wereld ingezet kon worden en rond m'n
twaalfde was het een paar weken politieagent, omdat ik op school een voorlichtingsfilm
had gezien waarin twee motoragenten op avontuurlijke en sensationele wijze een
auto met smokkelaars achtervolgde. Maar na mijn dertiende wist ik het écht
niet meer.Cowboy
of indiaan ben ik nooit geweest, maar het toeval wilde dat ik 18 maanden marinier
ben geweest. Ik moest, als dienstplichtige, in militaire dienst en wilde graag
bij de marine. Dan zag je nog eens iets van de wereld. Ik werd echter goedgekeurd
voor marinier waarop ik voor de keus werd gesteld: Of bij de landmacht of bij
het korps mariniers. Uiteindelijk heb ik voor het laatste gekozen, omdat me werd
verzekerd, dat een marinier uitgezonden kon worden naar de Antillen en dat leek
me ook wel wat. Uiteindelijk werd ik ook nog politieagent en hoe dat kwam wordt
hieronder beschreven. Nadat
ik was afgezwaaid uit dienst, kreeg ik regelmatig folders in de bus van verschillende
politiekorpsen, met het verzoek te solliciteren, maar dat leek me niks. Ik zag
me niet als een bromsnor langs de kant van de weg staan, met bonnenboekje en pen,
om iemand streng toe te spreken dat het achterlicht van de fiets niet brandde. Ik
was inmiddels 27 jaar en op een zaterdagavond, toen mijn vriendin (echtgenote-ex)
en ik langs het hoofdbureau van politie liepen, zag ik aan de muur van het bureau
een poster hangen. We waren onderweg naar het Leidseplein om daar in een restaurant
een pizza te eten, om vervolgens naar de bioscoop te gaan. Op deze poster stond
een afbeelding van twee politieagenten in een drukke tram, met daaronder de tekst
"Amsterdammer onder de Amsterdammers" Dit was één van
de weinige keren in m'n leven, dat een door een reclamebureau verzonnen tekst
effect op me had. "Waarom niet?", dacht ik. "Een aardige Amsterdamse
politieagent is ook nooit weg". Dan had ik een vaste baan en zat niet
van negen tot vijf achter een bureau. Grijs van de sleur zou ik niet met pensioen
gaan. Daarbij zat ik op dat moment voor de twee keer, na terugkomst van een
reis, zonder werk. Zelfs in die tijd ging het al slecht met de economie. We
hadden trouwplannen en om het maar eens populair te zeggen: "Een vak had
ik nooit geleerd". Ook dacht ik ineens aan de woorden van m'n vader: "Jongen,
zorg dat je een baan bij de overheid krijgt. Je bent van de wieg tot het graf
verzorgd en later heb je een goed pensioen". Dat had ik altijd een belachelijk
opmerking gevonden, maar de laatste tijd zag ik toch regelmatig een blik in zijn
ogen, alsof hij dacht: "Van die jongen komt nooit iets terecht". Waarschijnlijk
ook, omdat ik sinds mijn diensttijd niet meer naar de kapper was geweest en het
haar tot over mijn schouders hing. Misschien dat mijn vader dan ook eens trots
op me werd. In
die tijd stonden kranten en tijdschriften nog vol met advertenties van verschillende
politiekorpsen. Daarbij was een bon afgedrukt, die, als men interesse had, kon
worden opgestuurd. Mijn vriendin was het er eigenlijk niet mee eens, maar ik
had ineens het idee dat ik wist wat ik wilde worden en enige dagen later kocht
ik een KRO-gids. De advertentie had ik snel gevonden en nadat ik de bon volledig
ingevuld had opgestuurd, wachtte ik berustend af. Enige
weken later kreeg ik bericht. Ik werd uitgenodigd me te vervoegen aan het gebouw
"De Eenhoorn", gevestigd James Wattstraat te Amsterdam, om me daar te
onderwerpen aan een politiekeuring. De ochtend van die dag zou worden besteed
aan de nodige psychologische tests en 's middag, na de geheel verzorgde lunch,
zou een arts van de GG & GD de sollicitanten aan een medische keuring onderwerpen. Lichtelijk
onzeker, me afvragend of ik er wel goed aan deed, begaf ik me op de bewuste dag
naar "De Eenhoorn". Er waren een stuk of vijftien sollicitanten,
waarvan er direct al één afviel. Na binnenkost kregen we een kop
koffie, waarna onze lengte werd opgemeten en hij was te klein. Hij bedankte nog
vriendelijk voor de koffie en ging naar huis. Het verbaasde me, want ik kon
me herinneren, dat ik wel eens een klein opdondertje in politie-uniform een parkeerbon
had zien schrijven in de Kinkerstraat. Misschien was hij er in een onbewaakt ogenblik
tussendoor geglipt. Na
de lunch en voor de medische keuring kregen we een gesprek met een oudere hoofdagent.
De resultaten van de tests waren inmiddels bekend en ik werd de hemel in geprezen.
Men kon wel zien dat ik al wat ouder was en de nodige levenservaring had. Van
die levenservaring was ik me niet zo bewust, en nu trouwens nog niet, maar als
de tests dat uitwezen wie was ik dan om dat tegen te spreken. Tevens werd me
verteld dat de arts ziek was en dat de keuring die middag niet door zou gaan.
Ik kon na het gesprek naar huis en zou binnenkort weer opgeroepen worden. Ik
kwam enthousiast thuis. Ik wist zeker dat ik goedgekeurd zou worden. De psychologische
tests had ik met goed gevolg afgelegd en de medische keuring moest een "eitje"
zijn. Uiteindelijk was ik marinier geweest en lichamelijk zou ik wel niets mankeren. Mijn
vriendin was wat sceptisch. Ze zag me nog steeds niet als bromsnor. Enige
weken later werd ik weer opgeroepen. Voor mijn gevoel stelde de keuring weinig
voor. Er werd wat op m'n rug geklopt, ik moest, in onderbroek, tien kniebuigingen
maken en vervolgens, nadat ik m'n onderbroek op m'n knieën had laten zakken,
diende ik me voorover te buigen, waarna de arts in m'n anus gluurde. Hierbij bewaarde
hij de nodige afstand, maar gelukkig had hij een bril op met zeer sterke glazen,
dus hij zal het wel goed hebben kunnen zien. Na nog de nodige rek- en strekoefeningen
kon ik weer gaan. Intussen
hadden mijn ouders woorden gehad over mijn sollicitatie. Op een dag werden ze
gebeld door een werknemer van de Amsterdamse politie en mijn vader nam de telefoon
op. In verband met m'n sollicitatie werden hem verschillende vragen gesteld. Op
de vraag of ik wel eens gekke dingen had gedaan antwoordde mijn vader: "Ach,
hij heeft eens een jointje gerookt. Maar zo is hij hè. Hij wil alles onderzoeken". Misschien
dacht pa mij te helpen door de man duidelijk te maken dat ik zeer geschikt was
voor de politie, want bij moord en doodslag moest er toch ook van alles gedegen
onderzocht worden. Echter, mijn moeder hoorde hem praten en nadat hij de telefoon
had opgehangen kreeg hij de wind van voren. Ze was bang dat ik afgekeurd zou
worden, omdat zoiets toch niet paste bij een politieagent. En
dat werd ik ook. Na enige weken kreeg ik een brief thuis, waarin stond dat ik
op medische gronden was afgekeurd. De reden van afkeuren werd in de brief niet
vermeld, doch de uitslag kon ik bij mijn huisarts ophalen, die inmiddels ook bericht
had gekregen. Tevens werd medegedeeld, dat ik in overleg met mijn huisarts
een herkeuring aan kon vragen, maar daartoe moest ik wel tien gulden storten op
een gemeentegironummer. In die tijd bestond er in Amsterdam nog gemeentegiro. Mocht
ik alsnog worden goedgekeurd, dan zou ik die tien gulden teruggestort krijgen.
-
wordt vervolgd - |