Auteur:
Marten de Vries
jaar: 1983 |
Poging
tot beroving
|
 |
Het was een
zeer hete zomerse zondagmiddag in 1983. De zon scheen fel en het was rond
de dertig graden Celsius. Het was rustig in de stad en het leek alsof
de toeristen het zelfs te warm vonden om hun hotel uit te komen.
De mobilofoon zweeg al lange tijd. Er gebeurde weinig en we hadden de
schaduw opgezocht van het paleis op de Dam. De pitauto stond geparkeerd
met de voorzijde naar het monument en met de deuren wagenwijd open zaten
Max en ik onderuitgezakt te puffen van de hitte.
Plotseling werd de stilte verbroken door een stem uit de mobilofoon: "202
komt u uit voor het HB over".
Max krabbelde uit z'n luie houding overeind en gaf antwoord: "202
HB".
"Kunt u even gaan naar het Koepelhotel. Daar staat een vent amok
te maken. Vermoedelijk heeft hij te veel gedronken".
Mopperend startte ik de auto en via de Mozes en Aäronstraat reden
we de Nieuwezijds Voorburgwal op. Het was heet en zoals gewoonlijk waren
er dan weer mensen die te veel dronken, om vervolgens hun agressie af
te reageren op alles wat hun niet zinde.
We waren
nog maar net de Nieuwezijds opgereden of we zagen twee mannen de Dirk
van Hasseltsteeg uitrennen en sprintend, van rechts naar links, de rijbaan
oversteken.
Dit klopte niet. Het was bijna zelfmoord om zo hard te rennen met dit
warme weer.
Het was nog vroeg in de middag, dus op tijd voor het eten hoefden ze
niet te zijn. Daarbij rijden de bussen in Amsterdam op zondag over het
algemeen om het half uur. Als ze een bus hadden moeten halen zou het
gezonder zijn geweest het wat rustiger aan te doen en bus later te nemen.
De heren
waren nog niet de rijbaan overgestoken of er kwam een dikke, amechtig
hijgende man dezelfde steeg uitrennen.Toen hij ons zag begon hij heftig
met zijn armen naar ons te zwaaien.
Alsof hij zojuist uit een spannend jongensboek was gestapt riep hij:
"Houdt de dief! Houdt de dief!!
Max dook de auto uit en zette te voet de achtervolging in.
De mannen waren inmiddels verdwenen in een steeg aan de overzijde van
de weg. Ik probeerde ze met auto te volgen, maar het steegje was afgezet
met twee "Amsterdammertjes", twee paaltjes die autoverkeer
moesten beletten het steegje in te rijden.
Rijdend aan de linkerkant van de weg, met het zwaailicht aan om tegemoetkomend
verkeer te waarschuwen, reed ik naar het volgende steegje, dat niet
was afgezet. Gelukkig was het stil op straat en zonder een tegenligger
tegen te komen reed ik met piepende banden het steegje in.
De mannen
waren na de steeg de Spuistraat overgestoken de Lijnbaanssteeg in. Op
de eerstvolgende kruising van deze steeg waren ze rechtsaf de Oude Nieuwstraat
in gerend. Het gevolg was dan ook dat ik ze, nadat ik met de pitauto
de Spuistraat was overgestoken, bij de kruising Korte Korsjespoortsteeg/Oude
Nieuwstraat bijna omver reed.
Ik pakte de microfoon van de megafoon en zei: "Stop nou maar, je
bent er bij".
Ze hielden op met rennen, haalden gelaten hun schouders op en draaiden
zich om. Ik zag dat één van de twee iets achter een vuilniszak
liet vallen, die tegen een gevel stond. Via de geopend raampjes hoorde
ik een metaalachtig geluid toen het voorwerp de stoeptegels raakte.
Ik had even geen tijd om te kijken wat het was. Eerst moesten de heren
in de boeien en ik had ze net die boeien omgedaan toen Max puffend en
hijgend aan kwam sjokken.
Zoals te doen gebruikelijk stond er zelfs op deze stille dag binnen
een mum van tijd het nodige publiek om ons heen.
Ik vroeg
Max of hij even achter de vuilniszak wilde kijken en tot ons beider
verbazing haalde hij er een pistool achter vandaan. Hij was gevuld met
een houder met scherpe patronen en bij controle bleek hij doorgeladen
te zijn.
Tot grote ergernis van sommige collega's was Max bij tijd en wijle niet
wars van een showtje. Ten overstaan van het publiek haalde hij de houder
uit het wapen en met gestrekte, omhoog gerichte arm, zodat een ieder
het kon zien, haalde hij nog vijf of zes keer met een hoop geklik de
slede naar achteren. Alsof hij zichzelf er duidelijk van wilde overtuigen
dat de kamer leeg was en het apparaat niet per ongeluk af kon gaan.
Sommige omstanders keken met open mond toe.
Inmiddels
was ook de dikke man verschenen. Hij verklaarde dat beide mannen zojuist
geprobeerd hadden hem te beroven. Ze hadden daarbij een pistool op zijn
hoofd gezet.
De beroving was niet gelukt, omdat beide daders geen rekening hadden
gehouden met de bezoekers van het café waarvoor ze de beroving
pleegden. Vanuit het café was duidelijk te zien wat er met de
dikke man gebeurde. En zeker bij mensen die, vanwege de hitte, toch
al te veel bier of andere spiritualiën hadden gedronken kwam dit
niet goed over. Het tastte het rechtsgevoel van de cafébezoekers
dusdanig aan, dat ze met z'n allen schreeuwend het café waren
uitgerend om de daders een flinke afstraffing te geven.
Hier kon zelfs een doorgeladen pistool niet tegenop. Beide mannen zetten
een stevige sprint in en maakten dat ze wegkwamen, waarop wij ze vervolgens
de rijbaan van de Nieuwezijds Voorburgwal over zagen steken.
We noteerden
de personalia van het slachtoffer en verwezen hem voor aangifte.
Vervolgens gingen we met de arrestanten achter in de auto naar het café,
om daar het verhaal aan te horen. Een paar goede getuigen waren nooit
weg en maakten de zaak alleen maar 'harder'.
Men was nog steeds opgewonden van het voorval en het duurde even voor
we een paar verklaringen konden noteren met daarbij de personalia van
de getuigen.
Ook tegen ons werd geschreeuwd en de verwijten vlogen ons om de oren.
De falende politiek werd er bij gehaald en ook van de politie deugde
niets. Je kon tegenwoordig niet eens meer veilig over straat lopen.
De daders hoorden thuis in een werkkamp en een enkeling vond dat de
doodstraf voor zulke lui nog niet voldoende was.
"En hoe lang duurt het nou, voordat jullie ze weer laten lopen?",
vroeg een vrouw aan mij. Haar gezicht was rood aangelopen. Of het van
de drank of de hitte kwam, was me niet helemaal duidelijk.
Eén van mijn tekortkomingen is dat ik mensen altijd iets uit
wil leggen. Dus trachtte ik haar te vertellen, dat als de mannen binnenkort
weer op straat zouden lopen het niet aan de politie lag. We hadden er
een hoop werk van en iemand een pistool op zijn hoofd zetten, was ook
niet zomaar iets. Dus ze zouden wel een tijdje vastzitten.
Het had geen zin. Ze luisterde niet en iedereen bleef maar door elkaar
heen praten en schreeuwen.
Uiteindelijk
begaven we ons naar het bureau Warmoesstraat met de arrestanten op de
achterbank van de pitauto. Het proces-verbaal van aanhouding werd opgemaakt
en de beide mannen werden voor verder verhoor en verdere afhandeling
van de zaak ingesloten.
Toen ik
's avonds in bed lag en er aan terugdacht kreeg ik ineens kippenvel.
Stel dat de man met het pistool het zeer belangrijk had gevonden uit
handen van de politie te blijven. Stel dat hij nog een gevangenisstraf
te goed had van enige jaren, dan had hij, in plaats van het pistool
achter die vuilniszak te laten vallen, me zo door het voorruit van de
pitauto door het hoofd kunnen schieten.
Ik besloot om de volgende keer voorzichtiger te zijn.
Ongeveer
vijf dagen later was ik uitgemaakt voor voetsurveillance op de Zeedijk.
Ik liep toevallig weer samen met Max.
Plotseling stopte er naast ons een gele Volkswagen Kever. Er zat een
man in die triomfantelijk lachend naar ons keek. Wij liepen door maar
hij bleef stapvoets naast ons rijden.
"Wat moet die vent van ons", zei ik geërgerd.
Hij bleef maar naast ons rijden en uiteindelijk liep ik naar hem toe
met de bedoeling te vragen wat er aan de hand was.
Echter, toen ik vlak naast de auto stond gaf de man gas en reed weg.
We haalden onze schouders op een liepen verder maar na ongeveer vijf
minuten bleek hij een rondje te hebben gereden en ging weer naast ons
rijden, terwijl hij ons weer triomfantelijk lachend aankeek.
Ik liep nogmaals naar de auto toe om hem aan te spreken, maar hij gaf
weer gas en reed weg.
"De volgende keer geef ik hem een stopteken. Ik wil weten wat die
vent van ons moet", zei ik tegen Max.
Echter voor we er erg in hadden had hij weer een rondje gereden en stond
weer naast ons toen we een voorbijganger de weg wezen.
Weer liep ik naar de auto en weer gaf hij gas en scheurde met piepende
banden weg.
Deze keer had hij echter pech. In de Zeedijk zit een flauwe bocht en
na die bocht stond op dat moment een auto te lossen, dus kon hij er
niet door. Nu had ik de gelegenheid om de bestuurder aan te spreken
en ik vroeg hem waarom hij zich op die manier gedroeg.
"Ken je me dan niet meer", vroeg hij.
Hij kwam me zeer bekend voor, maar ik kon hem zo gauw niet thuis brengen.
"Ik ben die man die je een tijdje geleden hebt gepakt met dat pistool",
zei hij.
Ik piekerde me een slag in de rondte. Ik had toch drie maanden of meer
geleden geen man met een pistool gepakt. Ik kon het me tenminste niet
herinneren.
"Je weet wel", zei de man, "afgelopen zondag".
Toen ging me een licht op. Dat was één van die twee mannen,
die voor dat café
.
Ik keek hem verbaasd aan.
"Maar wat doe je dan hier", vroeg ik.
"Ach, na twee dagen was ik al weer vrij. Ze hadden geen plek voor
me", zei hij lachend. "Zie je nou wel dat jullie me niks kunnen
maken".
Toen vroeg ik me even af waar ik toch mee bezig was.
"En
hoe lang duurt het nou, voordat jullie ze weer laten lopen?", vroeg
die vrouw.
Probeerde ik haar verdomme ook nog een veiligheidsgevoel aan te praten.
Misschien had ik beter kunnen zeggen: "Als we de hoek om zijn".
|