Auteur:
Ton Stellaard Jaar: jaren 80 | La
maar |  |
In de
80-er jaren was het te doen gebruikelijk dat de recherche geen aangiftes opnam
van mensen die in behoorlijk beschonken toestand aan de balie kwamen. Zo ook
een rustige zondagmiddag. Ik zat achter de plot en er waren nog wat collega's
binnen. Ook was er een brigadier met een Limburgse tongval. Er kwam een
man het bureau binnenwaggelen, zo dronken als een kanon.
"Ze hebbe
me knip gejat. Ik wil aangifte doen", zo brabbelde hij wat. De Limburgse
brigadier vertelde hem op kordate wijze dat hij eerst maar eens moest gaan slapen
en dan moest terugkomen voor het doen van aangifte.
"Ahaaaa",
brulde de dronken man. "Jullie zijn zo corrupt als de pest. Als ik je betaal,
neem je de aangifte dan wel op?" schreeuwde hij. De brigadier zei op
zeer rustige toon: "Dat zal niet gaan meneer, u bent immers uw geld kwijt".
De man was nu helemaal over de rooie en eiste dat hij de hoogste in rang te
spreken zou krijgen. Nu was er op zondagmiddag natuurlijk geen baas te bekennen.
Ik besloot een helpende hand toe te steken. Ik draaide het telefoonnummer van
de balie waar de dronken vent stond. De brigadier pakte de telefoon op.
Ik
zei: "geef me die vent even." De brigadier gaf de telefoon aan de man
met de mededeling dat dit de hoofdcommissaris was voor hem.
De man begon,
al lallend, zijn verhaal af te steken tegen de "hoofdcommissaris".
"Wat
vind u daar nou van, meneer", lalde hij. Ik zei tegen hem dat hij moest stoppen
met zeuren en dat hij naar bed moest gaan. De ziektes die hij de "hoofdcommissaris"
toedichtte waren niet te tellen. Ik zei toen tegen hem dat als hij nog meer klachten
had, hij de burgemeester dan maar moest bellen en ik hing op.
"Wat
is het telefoonnummer van de burgermeester", brulde de man. Ondertussen lag
het halve bureau op de grond van het lachen. Ik belde vervolgens weer de balietelefoon.
De brigadier pakte de telefoon weer op en zei met Limburgse tongval:" De
burgermeester, meneer. Voor u." De man bond onmiddellijk in, rechtte
zijn rug netjes en sprak vervolgens zijn klacht uit over dit toch wel verwerpelijke
politiekorps. Je kon aan hem zien dat hij nu eindelijk gehoord zou worden door
toch wel de hoogste instantie. Ik begon vervolgens met een aardige aardappel in
mijn keel met de man te praten. Nou ja...praten. Ik zei hem dat heel Amsterdam
hem inmiddels ontzettend zat was. Ik begon zogenaamd te huilen dat ik het als
burgervader al zo druk had met al die drugs en andere ellende.
De man
begon toen de "burgermeester" gerust te stellen en zei tegen hem dat
het allemaal wel meeviel in de stad. Met een dank u wel van mijn kant hing de
man op en wilde zwijgend het pand uitwaggelen. De brigadier begeleidde hem naar
buiten en vroeg hem of hij niet voor alle zekerheid ook nog even met de Minister
van Binnenlandse Zaken wilde spreken.
Met een mistroostig "lamaar"
verliet hij het pand en keek ook niet meer om.
.
|