Auteur:
Fred Kruyer jaar: onbekend
 |
Jan |  |
Bij Jan
ging alles schreeuwend. De eerste kennismaking, het afscheid na twaalf jaar en
alles er tussen. Hij schreeuwde eigenlijk niet, hij praatte gewoon niet zachter.
Hij had het als jonge kerel tot eerste stuurman op de kustvaart geschopt. Daar
leer je schreeuwen want de zee maakt lawaai en ze moeten je ook horen met een
zuidwester op.
Hij vond het varen leuk maar zijn vrouw vond dat niet.
Dus stapte hij aan wal en ging bij de Amsterdamse politie. Het werd de recherche
aan de Warmoesstraat. Daar haalde hij zijn B-diploma en werd groepsbrigadier bij
de uniformdienst, want zo ging dat in die dagen.
Of hij rechercheren leuker
vond dan brigadieren wisten we niet, want Jan had het nooit over vroeger. Hij
was niet zwijgzaam of deed niet geheimzinnig, maar het kwam er eigenlijk nooit
van. Misschien hebben we er wel te weinig naar gevraagd. We waren zo vol van onszelf.
Wie ons niets wilde vertellen moest dat ook vooral niet doen. Het
landoffer bleek niet genoeg. Zijn vrouw kon er niet meer tegen en ging van hem
af. We wisten eigenlijk niet waar ze niet tegen kon want Jan had het nooit over
thuis. Niet dat hij er geheimzinnig of zwijgzaam over deed. En we zijn ook
vaak bij hem thuis geweest, daar lag het niet aan, maar hij had het er gewoon
niet over, ook niet toen het voorbij was. Hij bracht ons op een avond met een
korte mededeling op de hoogte en daar bleef het bij. We hebben er niet verder
naar gevraagd maar dat kon ook niet want we hadden samen al genoeg meegemaakt
om elkaar niet ongevraagd aan te raken.
De volgende morgen zat Jan in
de ochtenddienst met opgetrokken benen aan de radiotafel in zichzelf te praten.
Vreemd monotoon met een wat glazige blik. Hij zag en hoorde ons niet. Dat duurde
twee dagen en toen ging ook dat voorbij. Na
de scheiding ging Jan vaker mee naar ons stamcafé op de kop van de Zeedijk.
Maar aangezien hij aanleg tot drinken had - zoals zoveel van ons - besloot hij
te gaan studeren. Het werd rechten en we wisten niet waarom. Deze keer vroegen
we het wel - we werden ook wat ouder - maar nu wist hij het zelf niet. "Als
ik niks doe, zit ik iedere avond in de kroeg en dat lijkt me ook niet goed
."
Jan haalde zijn propedeuse in recordtijd om vervolgens volkomen vast te
lopen in het Strafrecht en kwam zo toch nog keurig op tijd met zijn studie gereed.
Daarna wist hij niet wat hij er mee aan moest, maar intussen had hij Babs leren
kennen dus voor het drinken gaf het niet meer. Op
de Overtoom vuurde ik op de vluchtauto van twee overvallers. De wagen reed op
ons in en we gingen niet opzij. Ik richtte op de bestuurder en de trekker bewoog.
De beslissing was genomen. Toen boog hij af en ging er vandoor. Dat leek me beter
maar toch niet goed, dus schoot ik op de achterbanden en die sprongen waarop de
auto tot stilstand kwam. De verdachten werden aangehouden. Iedereen wilde
me helpen na die traumatische ervaring en ik wilde dat niet. Dat werd me niet
door iedereen in dank afgenomen.
Het is niet erg dat ze niet mogen helpen,
maar dat je het niet nodig hebt, dat vinden sommige mensen niet leuk. Ik had
vastgesteld dat ik de aanvaller wilde doden maar de vluchter niet. Ik was bovendien
de controle niet verloren. Ik voelde me prima. Aan het bureau vroeg ik Jan of
hij ook wel eens geschoten had. Dat bleek het geval. Ik vroeg hem hoe dat gegaan
was. Hij vertelde het me. Daarna gingen we door met ons werk en we hebben het
er nooit meer over gehad. Iedereen
in het korps kende Jan, tot in de hoogste rangen. Hij bulderde tegen iedereen,
ook tegen die hoge rangen, maar het gebrul werd dan wel beleefd want ondanks zijn
onaantastbare positie binnen het bureau was Jan een man die conflicten met het
management omzichtig vermeed. Verder schreeuwde hij lustig door. Vloeken deed
hij ook graag. Tegen ons en tegen iedereen. Schelden niet. Ik heb hem nooit iemand
uit horen schelden. Geen junk, geen berover, geen moordenaar en geen verkrachter.
En we hebben ze allemaal bij hem voorgeleid. Als
meester in de rechten werd hij parketsecretaris in de Bijlmer. Als plaatsvervanger
van de officier van justitie aan het politiebureau kon hij zich nu de hele dag
bezig houden met zijn zo kleurrijk vervloekte strafrecht. Het leek ons niets voor
hem maar we vroegen er niet naar want we wisten dat dit het einde van de groep
was. Velen van ons waren al andere dingen gaan doen en aan het bureau werden de
vaste dienstgroepen langzaam maar zeker vervangen door intekenroosters. We wisten
dat vroeger op sterven lag. Maar we dachten dat de kat niet dood zou zijn zolang
we de doos maar dicht lieten. Dus vroegen we nergens meer naar. Voor
Jan kroop het bloed uiteindelijk waar het niet gaan kon. Hij is terug waar de
meesten van ons niet meer terug zijn gegaan. In het centrum van Amsterdam. Niet
aan Warmoesstraat, dat hebben ze gesloten. Jammer voor wie er achterbleven, maar
voor ons gaf het een fijn gevoel. Na ons geen generatie die in onze stoelen zit
en - net als wij in onze tijd - lachend neerkijkt op een groepje oudgedienden
die toch niet begrijpen hoe het er nu aan toe gaat.
Toen wij de Warmoesstraat
verlieten hebben we het licht uit gedaan.
|