Auteur:
Marten de Vries Jaar: begin '80 | Harry |  |
Harry
was een jongen die, qua postuur, niet bepaald veel indruk maakte op een hem onvriendelijk
persoon. Hij nam dan ook meestal de benen als er ruzie was.Hij
had een spits muizengezicht, met ingevallen wangen, omkroond door een grote bos
krullend, blond haar. Scheren deed hij zich niet en had her en der een plukje
dons op zijn kin staan. Hij was altijd gekleed in een spijkerbroek en wit T-shirt,
die al lange tijd niet meer gewassen waren. Bij lage temperaturen had hij ook
nog een versleten grijze trui aan en, bij regen, daar nog een goedkoop plastic
jack overheen. Harry
was geen Amsterdammer, maar afkomstig uit Brabant. Daar was ik ooit eens achter
gekomen toen hij was aangehouden, omdat hij in ruil voor een enkel shotje heroïne,
de voorraad van een dealer verkocht, zodat deze buiten schot bleef. Maar
ook aan zijn accent was zijn afkomst te horen. Toen
hij niet meer buiten zijn dagelijkse portie heroïne kon was hij naar het
Mekka van iedere drugsverslaafde getrokken: De Zeedijk. Vaak
zat hij, samen met zn maatje, op de leuning van de brug van de Oudezijds
Kolk, of stond bij een groepje mensen, die gelaten op hun dealer stonden te wachten,
wetend dat het nog wel even kon duren, vanwege de duidelijke aanwezigheid van
de politie. Als
het te lang duurde, kon de nood wel eens te hoog worden en ging hij zelf op zoek.
Hij liep dan op zn tenen in een poging om over de hoofden van de mensen
heen te kijken, op zoek naar een bekend gezicht. Zo kon je hem vijf of zes keer
voorbij zien komen en een ieder die hem aansprak snauwde hij af. Hij had geen
tijd, hij had haast, zijn lichaam schreeuwde om dope. Hij moest scoren
en bleef net zo lang doorgaan tot hij had wat hij wilde. Ik
probeerde wel eens praatje met hem te maken. Meestal gedroeg hij zich afstandelijk,
draaide zich om en liep weg of gaf een grote bek. Dit kon verschillende oorzaken
hebben. Als
hij op zn dealer wachtte zou de transactie zeker niet lukken met een politieagent
in de buurt. Ook zou hij na een gesprek met een smeris wel eens moeilijkheden
kunnen krijgen. Stel dat er ergens een inval plaatsvond. Misschien had hij de
boel wel verraden. En Harry mocht geen problemen op de Zeedijk krijgen, omdat
hij anders met zn verslaving in de knoei kwam en geen dealer hem meer als
klant wilde. Hij mocht zeker niet de indruk wekken dat hij een vriend van de politie
was. Zon praatje lukte dan ook meestal als het rustig was op de dijk. Om
het in zijn eigen woorden te zeggen: Hij was zo verslaafd als een konijn. Meestal
lachte hij daar wat zuur bij en deed alsof het hem niet zoveel interesseerde.
Om in zijn
dagelijkse portie heroïne te voorzien had hij veel geld nodig en zijn uitkering
was daarvoor niet toereikend. Enige dagen nadat hij zn geld van de sociale
dienst had ontvangen was het al op. Daarom verdiende hij bij, door autos
open te breken en alles mee te nemen wat enige waarde had en geld op zou brengen.
Vooral autoradios die hij voor een habbekrats verkocht aan helers die zich
regelmatig in een groepje ophielden op de hoek van de Zeedijk en Nieuwmarkt. Hij
had zich gespecialiseerd in autos met buitenlands kenteken, omdat er in
deze autos meestal meer te halen viel, dan in autos van reeds door
ervaring gewaarschuwde Amsterdammers. Werd
hij eens een keer gepakt, dan was hij tijdens het overbrengen naar het bureau
in alle staten. Zeker als dit overbrengen te voet, over de Zeedijk of omliggende
straten, gebeurde. De vloeken en dreigementen galmden tegen de gevels van de huizen.
Doch zodra hij het bureau had betreden was hij zo mak als een lammetje en kwam
zelfs wat verlegen over. Tenzij er een arrestant, afkomstig van de Zeedijk, op
de arrestantenbank zat. Harry was afhankelijk van het milieu op de dijk en liet
duidelijk zien, dat er met hem niet te spotten viel. Als
hij na verhoor werd heengezonden ging hij op zoek naar geld en heroïne. Vaak
was hij te lang zonder geweest en het was te zien dat hij in een miserabele toestand
verkeerde. Hij
vertelde me eens dat hij op zn achttiende met zn vrienden in het weekend
vaak naar het café ging. Op een avond werden hij en zn maten aangesproken
door een man, die hen een wikkel met wit poeder toonde. Dat moesten ze eens proberen.
Te gek man! Nieuwsgierig
liet hij zich door de man instrueren hoe het spul te gebruiken en hij had zich
in zijn leven nog nooit zo goed gevoeld. Toen hem het volgende weekend in hetzelfde
café door dezelfde man nogmaals een portie werd aangeboden zei hij geen
nee. Dit herhaalde zich nog een paar keer en daar hij wist dat heroïne verslavend
was besloot hij om het de volgende keer af te slaan. Hij wist nu hoe het was.
Maar het was te laat. Hij begon er behoefte aan te krijgen om zich niet beroerd
te voelen. Echter,
hij kreeg het niet meer aangeboden. En toen hij er om vroeg moest hij er voor
betalen. Des te erger zijn verslaving werd, des te meer geld hij nodig had.
Uiteindelijk
werd hij door zijn ouders het huis uitgezet. Daar had hij begrip voor. Ik
zou hetzelfde gedaan hebben, zei hij. Volgens
zijn ouders was er geen land meer met hem te bezeilen. Regelmatig verkocht hij
iets op de plaatselijke lommerd. Iets dat hij uit het huis van zijn ouders had
meegenomen. Na
wat omzwervingen kwam hij in Amsterdam terecht. Toen
ik op een ochtend in de kantine van het bureau Warmoesstraat een kopje koffie
zat te drinken overhoorde ik een gesprek tussen twee collegas.
Eén
van de twee had nachtdienst gehad en stond op het punt om naar huis te gaan. Hij
had samen met een collega Harry aangetroffen in een smerig kamertje in een nabijgelegen
louche pension. Hij was overleden, niet aan een overdosis, maar aan een hartstilstand.
Harry was versleten
en dan te bedenken dat hij kort daarvoor één en twintig jaar was
geworden
.. |