Auteur: Ton Stellaard
Jaar: 1985
Ga maar vast

Nu had je op de beruchte Zeedijk slimme figuren rondlopen, die vrijwel altijd wisten te ontkomen aan de lange arm van de wet. Zij gebruikten over het algemeen de dommige, stevig verslaafde mensen om aan hun drugsgeld te komen.

Johan was ook zo'n verslaafde Surinaamse zielepoot.
Johan maakte nooit ruzie en was een aardige en rustige jongen. Je kon aan hem altijd precies zien of hij drugs bij zich droeg of niet. Zo ook die late avond, ergens in 1985. Hij liep weer snel over de Zeedijk, in de richting van de Nieuwmarkt. Mijn maat en ik hielden hem staande en vroegen hem eenvoudig waar hij de drugs verstopt had. Dom als hij was ontkende hij niet en deed een greep in zijn onderbroek om de spullen te pakken. Juist toen wij hem wilden aanhouden kwam er vanaf de Nieuwmarkt de welbekende en allesoverstijgende kreet:" Assistentie collega!!".
Alles moest voor die kreet wijken.
Johan dus ook. Ik schreeuwde Johan toe:" Ga alvast maar naar de wachtcommandant. Zeg hem maar dat je aangehouden bent door "Bud" (mijn bijnaam "Bud Spencer" bij de Surinaamse Zeedijkbevolking). Geef hem ook de drugs." Vervolgens rende ik met mijn collega naar de collega's in nood. Zij hadden niet voor niets geroepen. Er was behoorlijk wat commotie tussen de bezoekers van een autotoon café en een deel van de Surinaamse bevolking. De spanningen liepen hoog op en wij moesten lange tijd alle zeilen bijzetten om de boel niet verder te laten escaleren. We zijn daar een uur of drie bezig geweest. Mijn maat en ik waren ongeveer vier uur op straat geweest en waren dringend aan een bakkie koffie en een sanitaire stop toe.
Eenmaal binnen het bureau kwam Johan op ons afgestoven. Hij was razend op ons. "Beambte, beambte.... de wachtcommandant gelooft mij niet. Ik heb echt gedaan wat u gezegd hebt. U moet mij geloven, beambte. Ik doe toch altijd wat u zegt en nu gelooft hij mij niet. Drie hele uren heb ik op u gewacht beambte. Ik heb honger gekregen".

Mijn maat en ik keken elkaar heel even aan. Nadat wij Johan samenzweerderig hadden uitgelegd dat dit niet zo'n slimme wachtcommandant was, lieten wij hem gaan.

Dit eerzame gedrag moest je op zijn tijd ook kunnen belonen. Toch?