Auteur:
Theo Evers Jaar: 1982 | De
sigaar |  |
Begin jaren
tachtig hadden we nog een enorm bewakingsgebied, dat zich uitstrekte van
het Centrum tot en met het Westelijk Havengebied.
Om onze rijkunsten te verbeteren hadden we een aantal plekken waar onze
rijvaardigheid met betrekking tot het slippen met dienstauto's onder bezielende
leiding van ervaren dienders naar een hoger niveau werden getild.
Op
een koude winterochtend reden collega Jos en ik richting Westelijk Havengebied
en verkenden we een lokatie waar Jos mij een paar truukjes met de handrem van
de dienstauto wilde bijbrengen. Achter
het terrein van de Alfa Romeo-importeur, in de buurt van de Basisweg bevonden
zich een aantal geasfalteerde wegen, die op dat moment beijzeld waren. Het was
ter plekke spekglad! Jos
deed mij hierna voor hoe een dienstauto, door te remmen en met gebruikmaking van
het aantrekken van de handrem, in no time 180 graden kon keren. Nadat hij dit
truukje een aantal keren had voorgedaan, verwisselden wij van plaats en kon ik
de theorie in praktijk uitvoeren. De
eerste keren ging het rustig aan. Op een gegeven moment ging het zo lekker, dat
ik wat overmoediger werd en de snelheid van de auto opvoerde. Hup, remmen,
sturen en dan de handrem aantrekken. Wow, dat ging gaaf. De
laatste keer ging het fout. De handelingen had ik wel onder controle, maar de
snelheid was te hoog. Na het aantrekken van de handrem voelde ik dat de auto begon
rond te tollen, een stoeprand raakte en over de stoeprand heen vloog. Daarna
kwamen wij tot stilstand. Hè de auto bewoog op en neer. Ik keek links uit
het raam en zag dat wij half boven een langs de weg gelegen sloot bungelden. Ik
zag dat Jos bleek van schrik was en zich niet bewoog. We zaten vast en voelden
dat de auto langzaam heen en weer bewoog. Hierop
hoorde ik Jos zeggen: "We hebben geluk. Het talud is nog geen meter diep.
We kunnen uitstappen, maar we moeten wel een takelwagen bestellen om ons los te
trekken. "Me
hoela", antwoordde ik. "Jos je moet even aan mijn zijde naar buiten
kijken." Aan
mijn zijde van de auto was het talud enkele meters langer. Daar had men de sloot
dieper uitgegraven. Het was niet mogelijk om de auto te verlaten zonder dat deze
achterover de sloot in zou kieperen. Jos
begon zachtjes te vloeken. "HB
(meldkamer hoofdbureau), hier de 202", riep ik over de mobilofoon (hopende
dat geen andere collega's deze oproep zouden horen, want dit was natuurlijk een
blunder van jewelste). "Zegt
u het maar", kwam het antwoord. Heel opgewekt klinkend (maar naar later
bleek met een niet mis te verstane ondertoon) zei ik: "Ja, HB, ik heb voor
onszelf een kraan nodig, want ik zit met de dienstauto vast in de modder." Even
was het stil. Daarna vroeg het HB naar de lokatie waar de kraan moest komen. Nadat
ik de plek had doorgegeven zei ik tegen Jos: "Gelukkig, geen reacties van
andere collega's, we hebben mazzel." Het
duurde nog geen 10 minuten of we zagen in de verte een witte Volkswagen Golf aan
komen rijden. "Shit", zei ik. Hebben andere collega's toch de oproep
gehoord. Toen de collega's ter plaatse waren en ons in onze benarde positie
zagen zitten, schaterden ze het uit van het lachen. Nog
geen minuut later zagen we een collega van de motordienst aan komen rijden, gevolgd
door nog een collega op zijn dienstmotor. De
een na de andere dienstauto kwam aanrijden en we voelden ons compleet voor gek
staan. Gelukkig,
daar kwam de takelwagen aanrijden. De chauffeur en zijn collega stapten uit de
wagen en liepen op ons af. Via het openstaande raam, vroeg ik hem of hij ons uit
ons lijden kon verlossen. "Ja,
hoor, dat kan, kost je wel een vette sigaar voor mij en m'n maat." "Alles
wat je wilt", antwoordde ik. "Als je me er maar uit trekt." Het
klusje was hierna snel geklaard. Met behulp van een staalkabel werden we hierna
weer de rijbaan opgetrokken en onder luid gejoel van de collega's reden we snel
weg. Als
dank hadden wij later die dag hebben twee grote sigaren bij onze collega's van
de politiekraan langsgebracht. Je
zult begrijpen dat we dit voorval hebben niet in het dagrapport hebben gemuteerd.
|