Auteur:
Theo Evers Jaar: 1981 | De
een zijn dood.... |  |
Op een
zomeravond kregen mijn maat en ik opdracht te gaan naar een adres in de Jordaan
in verband met een onwel persoon.
Toen
wij even later ter plaatse kwamen werden wij bij een benedenwoning aangesproken
door een man, die ons mededeelde dat zijn vader een hartstilstand had gehad en
daaraan overleden was. Wij zagen even later in de huiskamer dat een nogal forse
man schuin op een driezitsbank lag en geen tekenen van leven meer gaf. Het
viel ons op dat de man enkele grote gouden ringen aan diverse vingers had en een
gouden ketting om zijn hals droeg.
Vervolgens
verzochten wij via de portofoon om de komst van een schouwarts, om de dood vast
te stellen. De zoon van de overledene gaf mijn collega de personalia van zijn
vader en stelde telefonisch zijn broers en zusters in kennis.
In
afwachting van de schouwarts en zijn familie, verzocht de zoon ons om zijn vader
naar de slaapkamer te dragen. Eigenlijk hadden wij daar geen zin in, maar wij
besloten om toch maar aan het verzoek te voldoen en droegen de zware man hierop
naar zijn slaapkamer, waar wij hem op zijn bed legden.
De
zoon verzocht ons hierna om de slaapkamer te verlaten, zodat hij nog even in
stilte afscheid van zijn vader kon nemen. Terwijl ik de slaapkamer uitliep
draaide ik mij om en zag dat de zoon bezig was de gouden ringen van de vingers
van zijn vader af te schuiven. De zoon zag dat ik keek en zei tegen mij: "Hij
is toch dood en hij had mij de ringen beloofd".Met
een gevoel van afschuw deed ik hierna de slaapkamerdeur achter mij dicht.
|