Auteur:
Piet Middelkoop
Jaar: jaren '80 |
Preparateur
|  |
De opleiding
tot agent van politie eind jaren zeventig bestond uit 1 jaar naar de Regionale
Politie-opleidingsschool in Amsterdam en daar werd je ondermeer "volgegoten"
met wetsartikelen uit de Wegenverkeerswet en andere verkeerswetgevingen,Strafrecht,
Strafvordering, maar ook de "Bijzondere Wetten"
Bijzondere wetten omvat onder meer de Drank- en Horecawet, de Opiumwet,
maar ook de Vogelwet, de Jachtwet, de Visserijwet, de Boswet etc. Van
deze wetten moest je nagenoeg alle artikelen uit je hoofd op kunnen zeggen.
Ik betrap mij er in deze tijd nog op dat ik sommige artikelen nog gewoon
op kan dreunen;-)
Met name
de Vogelwet 1936 is mij wel bijgebleven, omdat ik het idee had dat ik
als amsterdamse jongen en als amsterdamse diender eigenlijk maar 2 soorten
vogels kende in die tijd: "de drijfsijs en de schijtlijster".
Maar goed, we moesten wel alle beschermde vogelsoorten op kunnen zeggen
en van sommige moest je zelfs weten hoe ze er uit zagen (De Passer Domesticus
-de huismus- is mijn favoriet gebleven) Door middel van ezelsbruggetjes
leerde je rijtjes vogels en andere dieren uit de Jachtwet uit je hoofd
en je vroeg je daarbij meteen af, "wat moet ik er mee?" Ook
het complete vergunningenstelsel werd uit het hoofd geleerd.
De Vogelwet kende één vergunning die elke politieambtenaar
uit mocht schrijven. Daar was dan ook geen invulformulier voor. Je kon
het bij wijze van spreken achter op een sigarendoosje schrijven. Dat
was de vergunning om dode vogels naar een preparateur te brengen (om
deze vogel op te laten zetten)
Jaren later aan de balie van het bureau kwam een man binnenlopen die
mij vertelde of ik een adres van een preparateur wist. "Een preparateur"
dacht ik nog... "het zal toch niet". in mijn gedachten ging
ik al op zoek naar een sigarendoosje.....
De man
vertelde dat hij een dode zeemeeuw en vleermuis bij zich had. "Ze
zijn een natuurlijke dood gestorven" vertelde hij er meteen bij.
Zo iets maak je toch niet elke dag mee en zonder een krimp te geven
vertelde ik de man dat ik de dode dieren moest zien om zo vast te stellen
of dit wel de dieren waren die hij aangaf. een meeuw moet ik toch wel
kunnen herkennen, maar die vleermuis.....
Uit een
tas die hij bij zich had kwamen aluminiumfolie pakketjes: één
had de grootte van een redelijke meeuw en het andere pakketje had de
grootte van een lucifersdoosje. De pakketjes voelden koud aan. Ze kwamen
uit de vriezer!
Het luciferdoosje bleek een vleermuisje te zijn met de vleugels opgevouwen
tegen het lijfje. Ik probeerde nog de vleugels uit te vouwen om te kijken,
maar de man riep direct: "Niet doen, dan breken ze!"
De Vleermuis viel mij bitter tegen, wat een klein dingetje.... Inmiddels
waren meerdere collega's bij de dode dieren gekomen en één
van hen vertelde dat de man die vleermuis helemaal niet mocht hebben.
De Vleermuis was aangewezen als een beschermde diersoort. We moesten
de man dus eigenlijk een proces-verbaal geven.
In het kader van het "Aanschouwelijk Onderwijs" heb ik de
man een vervoersvergunning uitgeschreven voor de dode meeuw en de vleermuis
heb ik maar door de vingers gezien.
|