Auteur: Marten de Vries
jaar: jaren 80

P.S.


Dat zaken soms niet zijn wat ze lijken en dat je soms wel eens wat te nonchalant met een verdachte om kan gaan overkwam ons op die mooie zomerse dag begin jaren tachtig.

Jos en ik waren op de dienstlijst uitgemaakt voor voetsurveillance op de Zeedijk. Toen we vanuit een steegje de dijk opliepen zagen we een man onze kant oplopen. Echter, toen hij onze kant opkeek leek het alsof hij schrok, draaide zich om en liep weer in de richting vanwaar hij was gekomen.

Jos vond dat vreemd en mompelde: "Die moet ik even hebben" en liep op een drafje achter de man aan, tikte hem op z'n schouder en begon een gesprek met hem.
Ik liep rustig hun kant op. Bij mij was het professioneel wantrouwende gevoel niet boven gekomen en dacht: "Voor hetzelfde geld schoot het hem te binnen dat hij z'n portemonnee vergeten was, of is hij vergeten z'n fiets op slot te zetten".

Inmiddels was Jos er achter, dat de man uit het buitenland kwam en vroeg: "Heb je een paspoort bij je?"
De man antwoordde ontkennend en verklaarde dat zijn paspoort in zijn hotel lag.

"Moet kunnen", dacht ik. "Ik zou in het buitenland ook niet overal m'n paspoort mee naar toe nemen als hij veilig in een kluis in een hotel zou kunnen liggen".
De man sprak redelijk Nederlands, zij het met een zwaar buitenlands accent.
"Hoe heet je?", vroeg Jos.
Hierop antwoordde de man met enige klanken die we niet konden verstaan.
"Hoe zeg je?", vroeg Jos, terwijl hij naar de man toeboog.
Weer die onverstaanbare klanken.
Jos pakte z'n notitieboekje en een pen en vroeg de man zijn naam op te schrijven.
Hij deed dit, maar in letters die in West-Europa niet gebruikt worden. Het leek op Russisch, maar hij verklaarde dat het Hebreeuws was en dat hij zijn naam niet in voor ons begrijpelijk lettertekens kon schrijven.

Vervolgens toonde hij zijn linkerarm waarin de letters P.S. getatoeëerd stonden.
Verder kon hij ons niets duidelijk maken.

Hierop werden we alle twee wantrouwig en dachten met een illegale vreemdeling te maken te hebben. We besloten de man maar even mee te nemen naar het bureau om daar de zaak verder uit te zoeken.
Hij liep gewillig mee. We hadden dan ook niet de indruk met een vreselijke crimineel te maken te hebben.
Had hij zich op dat moment uit de voeten gemaakt, dan was het zeker geen schietwaardig geval geweest. Sterker nog, ik was er geen stap sneller van gaan lopen.

Toen we hem in het bureau op de arrestantenbank plaats hadden laten nemen, wist hij ons nog steeds niet duidelijk te maken hoe hij heette.
Hij vertelde ons dat zijn paspoort in zijn hotelkamer lag, maar dat we die nooit zouden kunnen vinden, tenzij hij er bij was.
De brigadier-wachtcommandant, die graag een einde aan de zaak wilde maken en even rust wilde, stelde ons voor, met de man naar zijn hotelkamer te gaan, zijn paspoort te bekijken en als het goed was dan mocht hij daar blijven.
We kregen de sleutel van een bus en deden, voor de zekerheid, de man toch maar een paar handboeien om. Meestal werd een arrestant geboeid met z'n handen op z'n rug, maar omdat we het idee hadden met een 'slappe zaak' bezig te zijn, boeiden we zijn handen voor zijn buik. Hij had dus wat meer bewegingsvrijheid, dan een gemiddelde arrestant.

We togen naar de Haarlemmerstraat, waar we een klein hotelletje betraden. Boven aan een smalle trap bevond zich een kleine overloop waar twee deuren op uit kwamen. Eén van deze deuren gaf toegang tot de kamer van onze arrestant.
Met de sleutel, die de man ons in het bureau al had gegeven, opende ik de deur. Hij liep achter mij aan naar binnen, tilde met zijn geboeide handen het matras van het enige bed in de kamer op en toonde ons zijn paspoort die onder dit matras lag.
Dit vonden we beiden maar vreemd. Waarom konden we, volgens hem, zijn paspoort niet vinden als hij er niet bij was? Hij had ons toch kunnen vertellen, dat zijn paspoort onder het matras van zijn bed lag. Het bleek een geldig paspoort te zijn en de letters P.S. waren de initialen van zijn naam.
Als we het paspoort zonder hem hadden gevonden, waren we teruggegaan naar het bureau, en hadden de zaak kunnen afronden.

Echter, ons wantrouwen was hierdoor groter geworden en we konden zien en ruiken dat de man nogal zweette. Nu was het wel een warme dag, maar niet zo warm dat het zweet van je voorhoofd zou moeten gutsen, tenzij er sprake was van een plotseling opkomende ziekte.

"Ik kijk es even rond", zei Jos en begon laden en kasten te openen en te snuffelen in de inhoud. De man werd steeds nerveuzer.
Om niet met onrechtmatig bewijs terug te komen vroeg ik de man: "Je vindt het toch niet erg dat we even rondkijken hè?"
"Nee, is goed", zei hij.
We hadden hem plaats laten nemen op een stoel en, terwijl Jos, met toestemming van de bewoner, de kamer doorzocht, hield ik hem op enige afstand in de gaten.
Jos morrelde wat aan de achterkant van een televisie en zei: "Eigenlijk heb ik een schroevendraaier nodig".
"Heb jij schroevendraaier nodig?", vroeg de man. Vervolgens boog hij zich naar het kastje waar de televisie op stond en haalde uit een la een schroevendraaier. Hij kon met z'n, op zijn buik geboeide handen niet zijn armen spreiden, maar iets pakken lukte wel.
Met beide handen pakte hij het heft van de schroevendraaier vast en op het moment dat Jos het van hem aan wilde nemen maakte hij een stekende beweging zijn kant uit.
"Hé!!", riep ik en legde mijn hand op mijn pistool.
Jos rukte vloekend de schroevendraaier uit zijn handen en ik hield hem extra goed in de gaten.
Na enig gemorrel wist Jos de dekplaat aan de achterkant van de televisie los te krijgen, maar vond geen dingen die niet bij een televisie horen.
Vervolgens opende hij een kast die vol hing met kleding. Doorzocht jas- en broekzakken en vond in de binnenzak van een colbert een plastic zak met daarin wel een halve kilo bruin-wit poeder.
Dat moest wel volkoren meel zijn. Zoveel heroïne hadden we nog nooit bij elkaar gezien. Een vangst van 60 shotjes op de Zeedijk was hier peanuts bij.

Daar we 'een redelijk vermoeden van schuld' hadden, betreffende een overtreding van de Opiumwet, werd de man weer meegenomen naar het bureau en ingesloten.
Het poeder werd opgestuurd naar het lab voor onderzoek en Jos en ik begaven ons naar de typekamer om het één en ander op papier te zetten.
Het was druk die dag en we zaten er nog maar tien minuten toen de wachtcommandant vroeg of we al klaar waren. Snel raffelden we ons aanhoudingverbaal af en moesten direct op de auto.

Later hoorden we dat er inderdaad sprake was van een grote hoeveelheid heroïne met een straatwaarde van een paar keer mijn jaarsalaris.
Diezelfde dag werd de arrestant naar het hoofdbureau gebracht waar de afdeling Narcotica de zaak verder af zou handelen. Toen de dienders, die hem overbrachten, met hem door een gang liepen aan het hoofdbureau, liep daar toevallig ook een collega van de afdeling 'Ernstige Delicten'.
"Hé die vent zoeken we al een tijdje", riep die collega, toen hij de geboeide man zag. En voor het eerst die dag begon de arrestant zich hevig te verzetten. Met enige collega's werd hij onder controle gebracht en ingesloten.

Het bleek dat de afdeling 'Ernstige Delicten' bezig was met een onderzoek naar een zaak, waarbij een Turkse man om het leven was gebracht bij een zogenaamde 'ripdeal'.

Hij zou op de Rozengracht in Amsterdam een kilo heroïne overdragen aan twee potentiële kopers. Echter, deze kopers schoten de man een kogel door het hoofd en maakten zich uit de voeten met de heroïne. Inmiddels was men er achter wie de daders waren en die hoefden alleen nog maar te worden opgepakt, maar ze waren niet te vinden. En nu liep één van de twee zomaar in een gang aan het hoofdbureau.
De daders hadden de hoeveelheid heroïne waarschijnlijk eerlijk gedeeld.

Jos en ik moesten later nog, tijdens de rechtszaak, compareren (getuigen of nader gehoord worden). De advocaat van de verdachte had een omissie in ons proces-verbaal van aanhouding gevonden. We hadden namelijk de kamer van de man doorzocht zonder zijn toestemming en een huiszoekingsbevel hadden we ook niet. Onrechtmatig verkregen bewijs vond de advocaat.
Onder ede heb ik verklaard, dat we wel degelijk aan hem gevraagd hadden of we nog even zijn kamer mochten doorzoeken en dat hij toestemming had gegeven, maar dat we, vanwege de hectische drukte aan het bureau en de haast waarmee we het verbaal getypt hadden, vergeten waren het te vermelden.

De advocaat probeerde nog van alles. Hij vond het maar een flutverbaal en ik zie hem nog staan achter zijn katheder, tijdens zijn pleidooi.

Ons verbaal hield hij in de lucht en zei: "Edelachtbare, hier ziet u het enige, echte, ambtsedige proces-verbaal van de heren De Vries en L…….". Hierop liet hij, met een dramatisch gebaar, het papier los en het dwarrelde zachtjes naar de grond.
Ik voelde me diep beledigd.

Later hoorden we dat de verdachte voor de 'ripdeal' en het bezit van de heroïne was veroordeeld tot twee en een half jaar gevangenisstraf.
Wat zal hij blij geweest zijn dat dit verhaal zich afspeelde in Nederland.