Auteur: Piet Middelkoop
Jaar: jaren '80
Kledingverstrekking

Bij je indiensttreding werd je voorzien van een basis kledingpakket. Voor de tijd aan de opleidingsschool bestond dat uit een aantal overhemden met lange mouw, een aantal overhemden met korte mouw, 2 snelbinders (jawel, stropdassen!) een aantal zwarte sokken, een uniformbroek en tuniek, een palingvel (lange regenjas van skai), een duffelse jas, een pet, een judopak, sportkleding, sportschoenen voor buiten, sportschoenen voor binnen, een zwembroek, kortom je werd van alle gemakken voorzien qua kleding. Ook kreeg je een koppel, een pistooltas, een opschrijfboekje van leer, een rolmaat, een geel vetkrijtpotlood en een knevelketting uitgereikt.

Aan de kleding was een draagtijd verbonden. Zo moest je met je duffelse jas bijvoorbeeld 5 jaar doen.
Wat waren wij als Amsterdamse aspiranten jaloers op de collega's van de andere korpsen: zij kregen in plaats van een duffelse jas een echte leren jas!

Voor het aanmeten van de dienstkleding werden we ontboden op de Prinsengracht, het centraal kledingmagazijn van de gemeente Amsterdam, zeg maar een winkel waar alle gemeente ambtenaren hun kleding aan lieten meten.

De herkenbare politiekleding werd op maat gemaakt en aangeleverd en werd aan de binnenzijde voorzien van een label met daarin je stamnummer en de maand en jaar van verstrekking. In mijn geval werd dat dan: [11219, 11,1977] Zo kon je aan de ene kant je eigen tuniek herkennen als dit aan de kapstok hing en aan de andere kant wist je wanneer je weer "aan de beurt" was voor nieuwe kledingverstrekking.
Het label van de dienstpantalon zat aan de binnenkant van de broek op de kontzak.

Voor ons als jonge aspiranten was het totaal nieuw, je ging naar een echte kleermaker en die nam de lichaamsmaten van je op. Met een clubje van 10 collega's kwamen we daar aan en werden meteen naar de kantine gedirigeerd. Wat voor ons nieuw werd ervaren, was voor het personeel van de Prinsengracht gesneden koek, daar was weer zo'n groep jonge honden…..

Een van de kleermakers die er werkte, voldeed aan ons prototype van een kleermaker: een Albert Mol-type: met zwierige passen kwam hij aanlopen met om zijn nek het centimeterlint en om zijn linkerpols zo'n speldenkussentje waar de spelden in zaten. Met zwoele stem ontbood hij de eerste paar nieuwe kandidaten. De achterblijvers waren benieuwd hoe de binnenkant van de benen opgemeten zou worden en het gelach was niet van de lucht. De maatjes die opgemeten waren kwamen terug en vertelden in geuren en kleuren hoe alles opgemeten werd. Natuurlijk werd er een scheppie bovenop gedaan.

Jaren later, volgens de codering in mijn dienstpantalon was ik toe aan een nieuwe broek en samen met een maatje ging ik naar de Prinsengracht. Onderweg er naar toe haalden wij de verhalen nog even op over het opmeten van de binnenkant van de benen en eigenlijk waren wij benieuwd of de kleermaker er nog steeds werkte.

Op de "snijkamer" waar alle vermaakte en gemaakte kleding aan rekken hing, ontwaarden wij de kleermaker, ditmaal gekleed in een ruitjespantalon met nog steeds de centimeter om de nek en het beroemde speldkussentje.

Wij keken elkaar aan en schoten ietwat in de lach. We kregen een broek overhandigd en werden verzocht deze broek te passen in het kleedhokje. Zo gezegd zo gedaan, de broek paste mij precies en op zoek naar een spiegel liep ik de ruimte in. De broek van mijn maatje was te lang en werd vakkundig afgestreept en afgespeld. Hij kon hem niet meteen meenemen.

Mijn broek paste precies en toen de kleermaker vroeg of ik hem meteen aanhield, had ik beter "nee" kunnen antwoorden.
Voor dat ik het wist stond ik voorover geleund tegen de snijtafel met mijn broek op knieholtehoogte, terwijl de kleermaker half naast mij, door zijn knieën gezakt, met een viltstift mijn stamnummer en datum van levering op het label op de kontzak schreef.

Het was maar goed dat mijn maatje direct getuige was van deze situatie, anders had ik tot in lengte van jaren uit kunnen leggen wat daar op de snijkamer nu precies gebeurde…….