Auteur: Marten de Vries
jaar: onbekend

Flaters

Het was een koude januari-maandag, maar de zon scheen.
Ik had 'drie-elf' en dat betekende dat ik die dag met de groep assistentiedienst zou draaien.

Voor de niet-dienders: 'Drie-elf' was een dienst van drie uur 's middag tot elf uur 's avonds, ook wel middagdienst genoemd.
Bij assistentiedienst zat men in een politieauto en was 'op luisteren' voor de meldkamer aan het Hoofdbureau. Het roepnummer van zo'n assistentieauto begon altijd met een twee. De Warmoesstraat had het tweede politiedistrict in Amsterdam als werkgebied. Vandaar een 'twee nul één', een 'twee-nul-twee' en eventueel bij een derde assistentieauto een 'twee-nul-drie'.
Over het algemeen werd er actie ondernomen als men opgeroepen werd om ergens assistentie te verlenen, na een telefoontje van een burger, tenzij men natuurlijk iets zag dat niet door de beugel kon.
Zo werd er in 24 uur door drie groepen assistentiedienst gedraaid, namelijk in de ochtenddienst (zeven-drie), middagdienst (drie-elf) en nachtdienst (elf-zeven).
De overige in dienst zijnde groepen, draaiden preventiedienst. Dit hield een algemene surveillance op straat in, waarbij men zich, in ambtelijke taal, "in het publieke domein begaf, teneinde de openbare orde te handhaven" en, onder anderen, verkeersovertreders aansprak of verbaliseerde.

Ik verwachtte een rustige dienst. Op koude dagen hielden mensen zich over het algemeen rustig, tenzij de was te dicht bij de kachel hing en er brand uitbrak, of de buurman zijn stereo weer eens op volume tien had staan.
Echter, het nuttigen van te veel alcohol, zoals op warme dagen, met de nodige emotionele uitbarstingen van dien, of beroofde toeristen, in de gracht gevallen mensen, en dergelijke, kwamen minder voor.
Ook op de Zeedijk was het dan ook wat rustiger. Iedereen zat binnen bij de kachel.

Ik was die dag in een wat vervelende stemming. Het weekend was, wat mij betreft, wat te kort geweest en ik was nog niet echt bijgekomen van de vorige nachtdiensten. Toch was ik wat aan de vroege kant aan het bureau. Om half drie had ik me al omgekleed in uniform en toen de brigadier van de groep, die we gingen aflossen me zag lopen, riep hij me.
"Hé, goed dat je er al bent", zei hij. "Ik heb iemand nodig, die bij het paleis op de Dam even op de hofauto's kan letten.

Vandaag geeft de koningin haar jaarlijkse Nieuwjaarsdiner en er staan daar nogal wat auto's geparkeerd. Vooral aan de zijkant van het paleis, in de Paleisstraat.

Ik heb iemand nodig die die auto's in de gaten houdt, zodat er geen halve zolen langs lopen, die die voertuigen bekrassen of de ruiten inslaan.
Ik had er al iemand ter plaatse moeten hebben, maar ik heb geen personeel".

Ik heb nog geprobeerd om te protesteren, maar het had geen zin. Ik kreeg een portofoon in m'n handen gedrukt en mopperend liep ik de Warmoesstraat uit in de richting van de Dam. M'n humeur werd er niet beter op.

Zoals ik begrepen had zou het diner rond een uur of vijf beginnen en er werden prominente gasten uit de hele wereld verwacht.
Deze gasten zouden het paleis betreden aan de Dam-zijde en om ze niet voor de voeten te lopen stelde ik me maar op aan de andere kant van het paleis, aan de zijde van de Nieuwezijds Voorburgwal. Daar kon ik die auto's ook wat beter in de gaten houden en ik stond niet in de schaduw van het paleis. Het was er wat warmer in het zonnetje.

Ook aan de Nieuwezijds Voorburgwal-kant is een deur die toegang geeft tot het paleis en af en toe arriveerde er een auto, van waaruit spullen het paleis werden binnengebracht.
Men is geneigd die zijde van het paleis de achterkant te noemen, maar officieel schijnt de kant aan de Dam de achterzijde te zijn.

Aan de zijkant, in de Paleisstraat, op het voetpad, dicht geparkeerd tegen de muur van het paleis, stond inderdaad een enkele limousine met AA kenteken. Ook bevindt zich daar een deur, die toegang geeft tot een soort wachtkamer waar leden van de marechaussee hun koppels zaten te poetsen en een bakje koffie konden drinken.

Ik verveelde me stierlijk. Ik liep wat heen en weer van de ene hoek van het paleis naar de andere en keek zo nu en dan verveeld naar auto's die ter hoogte van de Paleisstraat, tussen de "Amsterdammertjes" door, het voetpad opreden om vlak voor het trappetje van de deur aan de Nieuwezijds te stoppen. Nadat er een haastige lakei was uitgestapt, die met wapperende jaspanden het paleis betrad, of een man in een net pak, of een leverancier met vermoedelijk de ingrediënten voor het diner, gaf de bestuurder weer gas en reed aan de andere zijde, ter hoogte van de Mozes en Aäronstraat, de rijbaan van de Nieuwezijds Voorburgwal weer op.

Ter hoogte van de Paleisstraat stond een klok op een paal en ik kon de tijd goed in de gaten houden. Rond een uur of vier zag ik een lakei bij de deur aan de Nieuwezijds Voorburgwal een rode loper uitrollen. Nog even later kwamen er twee marechaussees uit de wachtkamer de hoek omlopen, richting deur. Ze zagen er tot in de puntjes uit. Glimmend gepoetste uniformknopen en voorzien van hoge muts, afgezet met bont. Beiden droegen een geweer over de schouder.
Eén van de twee maakte een praatje met me. Hij zei dat hij nog wel even tijd had.
"Ik dacht dat de gasten aan de Dam-zijde het paleis binnen zouden gaan", zei ik.
"Dat is ook zo, maar de koningin komt aan deze zijde binnen, zij is uiteindelijk de gastvrouw en niet te gast".
Ik begon me direct af te vragen of ik de militaire groet moest brengen als ze aankwam. Ik kon die plek niet verlaten, want dan kon ik die auto's niet meer in de gaten houden.

Nu hadden we op de politieschool zowaar nog les gehad van een oude hoofdagent in marcheren en groeten, maar dat was al enige jaren geleden en sindsdien had ik alleen nog mensen gegroet door zoiets te zeggen als "Goedemiddag" of "Hallo". Maar met een militaire groet had ik sindsdien niemand meer vereerd.
Op het moment suprème, zou ik eventueel een hofauto kunnen controleren op beschadigde lak, door me te buigen tussen de auto en de paleismuur. Uiteindelijk stond ik daar om krassen te voorkomen.

De marechaussee liep door naar zijn post en ging met zijn maatje aan weerskanten van de deur staan, teneinde een houding als een plank aan te nemen en het geweer te presenteren als de koningin aankwam.
Ik hield me wat op in de Paleisstraat, ver uit de buurt van de deur met rode loper, zodat ik zeker wist geen flater te slaan als de koningin aan zou komen.

Even later kwam die marechaussee al weer terug. "Ik moet ineens pissen als een paard", zei hij. "En ik kan moeilijk met samengeknepen knieën op post gaan staan. Kom ik zo raar op die foto in de krant". Hij grinnikte en verdween weer door de deur van het wachtlokaal.
Ik had nog geen persfotograaf gezien, maar die zouden nog wel komen.

De koningin kwam nog lang niet, anders had die marechaussee dat wel geweten en was niet naar de WC gegaan. Dus liep ik in de richting van de deur met rode loper om te kijken wat die andere marechaussee deed. Je moet toch wat doen als je je verveelt.
Ik was halverwege de deur toen ik werd aangesproken door een voorbijganger. "Agent kunt u me zeggen waar ik de AMRO-bank kan vinden".
"Jazeker, U loopt even rechtdoor, gaat dan rechts de hoek om............".
Er stond een auto achter me. Hij stond bijna met z'n bumper tegen m'n kuiten. Daar ik niet in m'n hum was, dacht ik, "Hij wacht maar even. Die doos met lekkernijen kunnen ze zo ook wel naar binnen brengen".
Ik ging door met m'n verhaal: "............. en loopt de Mozes en Aäronstraat in. Dan steekt u de straat over en als u........."
"Tuuut" claxonneerde de bestuurder van de auto zachtjes.
"Ach, rot op, kerel", dacht ik, wapperde wat met m'n rechterhand achter m'n rug en ging door met m'n verhaal: "............rechtdoor blijft lopen, dan ziet u............."
"Tuut".
"..........op de hoek van het Damrak de AMRO-bank.
"Tjonge", zei de man, "daar loop ik nu de hele tijd al naar te zoeken. Een kwartier geleden heb ik het ook al gevraagd, maar toen stuurden ze me de grachten op".
"Tuut".
"Tja, als u daar verderop linksaf gaat, de Raadhuisstraat in, dan komt u er ook wel één tegen. Maar die op de hoek van het Damrak is het dichtste bij".
"Tuut"
"Agent, bedankt", zei de man en liep in de richting die ik hem zojuist had gewezen.
Hierop deed ik een stap opzij en draaide me om met gespreide armen. Ik wilde nog zeggen: "Sorry hoor" en daar achteraan mompelen: "Dan moet je maar niet op de stoep rijden".
Ik had het idee van doen te hebben met een zichzelf belangrijk vindende leverancier van de laatste exquise ingrediënten voor het diner, maar ik kwam niet verder dan "Sorry h........".

Waarschijnlijk viel toen m'n mond open van verbazing. De bestuurder had de auto al weer in beweging gebracht en ik keek recht in het glimlachende gezicht van koningin Beatrix.
Een groet heb ik niet gebracht. Ik heb wel iets geprobeerd, maar het zal wel nergens op geleken hebben.
Gelukkig heeft ze me niet zien stuntelen, want ze was me al voorbij.

Nu was ik niet de enige die zich niet volgens het protocol gedroeg.
De marechaussee met hoge nood heb ik niet meer gezien. Die krantenfoto van hem kon dan ook niet gemaakt worden. In de eerste plaats omdat hij niet op z'n post stond en in de tweede plaats omdat er in de verste verte geen persfotograaf te bekennen was.

Ook de tweede marechaussee had inmiddels zijn post verlaten en was het wachtlokaal ingegaan. Alleen de rode loper lag er nog. Verder was het rustig. Geen leveranciers meer, geen hofauto's met lakeien die haastig het paleis betraden, of marechaussees waar ik een praatje mee kon maken.
Inmiddels had ik ook nog geen voorbijganger of omstander gezien die de hofauto's ook maar een blik waardig keurde, laat staan dat ik iemand zag die aanstalten maakte om er enige vernielingen aan te plegen.

Volgens de klok op de paal was het inmiddels tien over vijf en ik stond me hier al ruim twee uur te vervelen. Ruim twee uur! Dat was niet normaal. Het was altijd twee uur op en één uur af.
Ze zouden me wel vergeten zijn. En mochten ze me niet vergeten zijn, geen diender die het prettig vond en paar uur op een handjevol limousines met een AA kenteken te letten. Zolang ze niets van me hoorden lieten ze het waarschijnlijk maar zo.

Ik pakte de portofoon, riep de Warmoesstraat op en vroeg wanneer ik afgelost zou worden.
Ik kreeg als antwoord, dat men op dat moment geen mensen had, maar dat er aan gewerkt werd.
"Ja, maar ik sta hier al ruim twee uur", mopperde ik nog.
"Ik kan geen ijzer met handen breken! Uit!", hoorde ik de geërgerde stem van mijn groepsbrigadier.

Ik was het zat. Kwart over vijf!
Ik zette uit balorigheid m'n uniformpet op m'n achterhoofd en liep mopperend in de richting van de Paleisstraat.
Er kwam nog een glimmend zwarte auto door de "Amsterdammertjes" heen het voetpad oprijden. "Zeker het toetje vergeten", dacht ik nog.
Toen de auto me voorbijreed keek ik in het strenge gezicht van prins Claus.
Weer trachtte ik te groeten, maar ook deze keer mislukte dat. Ik was de stand van mijn pet vergeten en tijdens mijn ongecontroleerde bewegingen viel hij bijna van mijn hoofd.

Ik was verbaasd. Ik had niet het idee dat er nog een hoog geplaatst persoon aan deze zijde het paleis zou betreden.
Waarom kwam de prins niet met z'n vrouw? Dan was ik in één keer van dat gedoe af geweest. Als je, als familie, een feestje geeft, dan ga je toch samen met je vrouw?

Nu wilde ik toch écht wel afgelost worden. Wie weet wie er nog meer zouden komen. De koningin had nog zusters en zwagers. Misschien kwamen die ook wel achterom.

Ik werd afgelost. Om 6 uur.
Toen ik, aan de andere zijde van het paleis, de Dam overstak, richting Warmoesstraat, was het al rustig. De gasten hadden het paleis al betreden en her en der stonden nog wat mensen van de pers die hun camera's opborgen en technici van verschillende televisiestations, die kabels oprolden en televisielampen in busjes laadden.

Om een beetje bij te komen ben ik in het bureau direct met een hete bak koffie in een hoekje gaan zitten.
"Hoe was het bij het paleis? Druk?", vroeg mijn brigadier.
"Nee, koud", zei ik nors.
"Zou jij met Hans nu even de twee-nul-twee willen bemannen?"
"Nu al? Mag ik niet eerst even mijn koffie opdrinken?"
"Nou, liever niet. Ik heb maar één auto rijden en verder heb ik geen mensen...........".