Auteur: Fred Kruyer
jaar: onbekend
Bruinsma

Zaterdagavond.
De nachtdienst is net begonnen. We zijn met veertien mensen in dienst en er mogen twee man in burger. Ik ben bevriend met Ronald maar we vormen geen vast koppel. Dat wordt tegengegaan, want vaste koppels leren elkaars goede en slechte gewoonten accepteren terwijl je in een buurt als de onze best een beetje kritisch op elkaar kunt blijven.

Als we rond middernacht even binnen lopen om een shot koffie te scoren rent er een heroïnehoer het bureau binnen. Ze gilt: "Die teringlijer heeft me een mes op m'n strot gezet, een gek in een tuinpak. In het Centra, hij zit er nog…"

We reageren lauw. Zoals alle politie in iedere hoerenbuurt ter wereld, bemoeien we ons in principe niet met onderhandelingen tussen klant en gastvrouw. Transacties tussen particulieren behoren het Burgerlijk Wetboek toe. De politie gaat over het strafrecht. Ook bemiddelen kent gevaarlijke valkuilen. Soms is de klant dronken waardoor willen en kunnen zich van elkaar verwijderen en de winstmarge van de dame onder druk komt te staan. De oefening wordt dan voortijdig beëindigd en de heren verschijnen met zwaar beschadigd libido aan het bureau om te klagen dat ze beroofd zijn of opgelicht.
Soms voelt een dame zich door de klant beledigd en meldt dan dat ze werd mishandeld. Als je de klant oppakt heeft de dame haar wraak en doet vervolgens geen aangifte, want het milieu doet in werkelijkheid geen zaken met de politie. We zijn dus terughoudend. Maar deze dame is vasthoudend en we hebben de koffie op, dus waarom ook niet.

We lopen op ons gemak vanuit de Warmoesstraat de Lange Niezel in en komen bij café Centrum. We zijn niet bang voor de cafés in onze buurt. We treden stevig op in de horeca want anders blijven we niet de baas. Het is de hardste buurt van Nederland en er gelden andere regels, ook op het hoogtepunt van de poldermodelmaatschappij.

Sinds de dood van Peter Lugten dragen we de lange wapenstok aan onze koppelriem. Als er geknokt wordt in een kroeg stromen we massaal het café in, lopen door naar achteren en slaan de tent naar voren leeg. Eenmaal weer buiten vragen we wat er aan de hand was. Buiten hebben we ruimte om te werken en dat is veiliger. En veilig zijn we. Meestal.

Maar vanavond zijn we een beetje overmoedig. We lopen in burger achter de jonge dame aan het café binnen. Er zitten mensen aan tafeltjes en er zitten mensen aan de bar. In het midden van de lege vloer staat een stoel en op die stoel zit, onderuit gezakt, een lange man met donker haar. Hij draagt een afschuwelijk groen zijden pak. "Dat is die tyfusbak, hij heb me bedreig…" lispelt de aangeefster. We zien geen mes.

Ik vraag hem of hij de vrouw bedreigd heeft. Feitelijk zien we nog niet veel brood in de zaak. Als je iemand met een mes hebt bedreigd, blijf je niet op de politie wachten.

Maar deze geeft het verkeerde antwoord: "Nou en, dat gaat jou toch niet aan." Ronald pakt zijn portofoon en zwaait er mee boven het hoofd. Hij roept: "politie." Een tikkeltje verveeld. Ik roep ook politie en zeg tegen de man dat hij op moet staan. Dat doet hij. Ik vraag hem of hij scherpe dingen in zijn zakken heeft en of hij een mes bij zich draagt.

Zoek het maar uit.
Bij het fouilleren steekt hij zijn armen bereidwillig opzij. In zijn linker broekzak voel ik een langwerpig voorwerp en als ik het er uit haal is het een patroonhouder, gevuld met kogels. Bij kogels horen pistolen om ze mee te verschieten en in een flits duw ik hem snel en hardhandig met zijn gezicht en zijn armen tegen de muur van het café. Daarbij sta ik met mijn rug naar de bar. Ik tast zijn lichaam af en vind op zijn rug in zijn broeksband een pistool.
Ik roep "vuurwapen…!" Het is een Glock-pistool, Zwitsers, net nieuw op de markt, negen millimeter en grotendeels van kunststof. Geen rotzooi want datzelfde jaar nog zal de Koninklijke Marechaussee het wapen als dienstpistool in gebruik nemen.

Het gaat nu allemaal snel want we staan in een kroeg met een vent met een pistool en we weten niet waarom dat is.
Ronald roept onmiddellijk assistentie. Ton en Marian zijn er als eerste. Ronald heeft het pistool van me over genomen en ik wil zo snel mogelijk met mijn verdachte naar het bureau, want het is me te druk en te onoverzichtelijk in het café. Ik klik hem in de handboeien en loop met hem naar buiten. Marjan loopt met me mee. Ze is op de fiets gekomen en terwijl ik de verdachte geboeid de Lange Niezel in duw, richting Warmoesstraat neemt zij de fiets mee.
Plotseling begint Tuinpak te rukken en te trekken. Hij is sterk en lijkt hysterisch te worden. Hij gilt: "Mishandel me niet…..mishandel me niet….!" Ik snap het niet want ik mishandel hem niet.
Hij rukt nog harder en we rollen samen over het asfalt. Als ik met veel pijn en moeite weer met hem overeind kom begint het van voren af aan. We vallen bijna weer op de grond. Het gaat allemaal een beetje snel en terwijl Marjan nog met haar fiets worstelt geef ik hem met mijn vlakke hand een klap voor zijn kop.

We hebben codes aan het bureau. We worden nog steeds achtervolgd door het trappetje. Daar zouden de verdachten vroeger vanaf zijn gevallen als de dienders een rekeningetje te vereffenen hadden. Dat trappetje hoorde bij het oude dagverblijf in de kelder. In de zeventiger jaren werd het tot kleedruimte verbouwd en de meesten van ons hebben het trappetje nooit gezien, maar de mythe blijft. Onze reputatie in het korps is slecht. Wat we ook proberen, het verandert niet. In werkelijkheid gedragen we ons vaak beter dan politiemensen elders in Amsterdam en het land. We raken zelden emotioneel betrokken. Dat kan ook niet met 12.000 aanhoudingen per jaar. Arrestanten worden niet mishandeld. Niet in de cel en niet met handboeien om.

Maar met deze kerel kan het niet anders. Ik heb hem alleen en ik kan het nauwelijks aan. Ik heb geen hulp. Alle actie die ik tot nu toe heb ondernomen is onprofessioneel en daar pluk ik nu, rollend over het verwaarloosde wegdek van de Lange Niezel, de wrange vruchten van.
Ik ben kwaad.
Kwaad op mezelf en kwaad op die lul die me onnodig een vechtpartij bezorgt. Bij het bureau aangekomen druk ik op de bel voor de arrestanteningang. Als hij elektronisch ontgrendeld wordt open ik hem door mijn arrestant er zo'n beetje doorheen te smijten. Daar wordt hij ook niet vrolijker van.

In het bureau geleid ik hem voor bij de wachtcommandant. Ik loop naar voren voor een kop koffie. Vijf minuten later komt Jan me achterna. "Weet je dat je Klaas Bruinsma hebt aangehouden?" Ik weet het niet. Ik weet ook niet direct wie Klaas Bruinsma is. De meeste dienders in Amsterdam kennen Bruinsma uit de Panorama en Nieuwe Revue.

Van verslaggevers die er meer onderzoek naar hebben gedaan dan de recherche. Ik herinner het me weer en weet zelfs te melden dat Bruinsma de hele bovenverdieping van Novotel in district vijf afhuurt. En dat hij altijd gewapende lijfwachten bij zich heeft. Op dat moment gaat de telefoon. De barkeeper van café Centrum vraagt of we nog even terug willen komen. Er zijn twee pistolen gevonden in het toilet.

Later wordt duidelijk wat er gebeurd is. Nadat ik Bruinsma tegen de muur heb gegooid, zonder dat we ons echt hebben gelegitimeerd, fouilleer ik hem met mijn rug naar de bar waar de twee lijfwachten met pistolen in hun schouderholsters toekijken. We hebben geluk. Ze geloven dat we van de politie zijn en ze zijn niet bezopen. Het zijn bovendien geen helden of idioten. Ze weten dat ze bij het verlaten van het cafe gefouilleerd zullen worden. In de chaos die ontstaat bij het naar buiten brengen van Bruinsma glippen ze het toilet binnen, poetsen hun vingerafdrukken van de doorgeladen brownings en gooien ze op de grond. Daarna verlaten ze ongehinderd het cafe.

Als ik op het eind van de nacht naar huis rij, is voor het eerst in mijn politieloopbaan alles veranderd. Ik ben er altijd van uitgegaan dat ik, als doorgewinterde diender en voormalig beroepsmilitair onder alle omstandigheden professioneel te werk ga. Nu weet ik dat het puur toeval is dat het goed is afgelopen. Ik heb het gevoel dat ik mezelf niet meer kan vertrouwen. Het duurt nog maanden voor ik begrijp dat je dan pas echt veilig werkt.

Bruinsma wordt overgebracht naar bureau Van Leijenberghlaan in het vijfde district en wordt daar door de recherche voor meerdere zaken gehoord. Drie jaar later hoor ik via een omweg dat hij tijdens het verdachtenverhoor heeft aangekondigd dat hij die smeris die hem heeft geslagen voor zijn kop zal laten schieten. De recherche vindt het niet belangrijk genoeg om hem voor bedreiging met geweld te vervolgen. Ze vinden het ook niet belangrijk genoeg om me van de bedreiging op de hoogte te brengen.

Wie is Klaas Bruinsma nu eigenlijk?